Hoofdstuk 11: De thermodynamica ontkracht de evolutie

De tweede wet van de thermodynamica, die als één van de basiswetten van de natuurkunde geaccepteerd is, zegt dat onder normale omstandigheden, alle systemen die aan zichzelf zijn overgelaten op den duur in verwarring raken, verstrooid worden en vernield, dit in direkte relatie met de hoeveelheid tijd die daar overheen gaat. Alles, levend of niet-levend, verslijt, vergaat, breekt zich af en wordt vernietigd. Dit is het absolute einde dat alle wezens volgens deze wet op de één of andere manier zullen ondergaan, dit onvermijdbare proces is onomkeerbaar.

Dit is iets wat we allemaal gezien hebben. Als je bijvoorbeeld een auto naar de woestijn brengt en die daar achterlaat, kun je moeilijk verwachten, dat je die in een betere conditie terug ziet, als je jaren later daar weer komt. Integendeel, je zult zien, dat de banden leeg zijn, de ramen gebroken, dat het chassis is gaan roesten en dat de motor vergaan is. Hetzelfde onafwendbare proces geldt voor levende wezens en gaat vaak nog sneller.

De tweede wet van de thermodynamica is het middel waardoor dit natuurlijke proces omschreven is, met zijn fysisiche vergelijkingen en berekeningen.

Deze bekende wet is ook bekend als de Wet van Entropie. Entropie is de mate van wanorde die op een systeem in de fysica van toepassing is. De entropie van een systeem neemt toe als het wanordelijker wordt, meer verspreid raakt en in een niet-geplande vorm van orde georganiseerd is. Hoe hoger de wanorde van een systeem is, hoe hoger de entropie is. De wet van de entropie zegt, dat het gehele universum onomkeerbaar naar een wanordelijker, minder geplande en minder georganiseerde staat toe beweegt.

De geldigheid van de tweede wet van de thermodynamica, of de wet van de entropie is experimenteel en theoretisch vastgesteld. De belangrijkste wetenschappers van onze tijd zijn het eens, over het feit, dat de Wet van de entropie in de volgende historische periode het geldend paradigma zal zijn. Albert Einstein, de grootste wetenschapper van onze tijd, zei, dat het de eerste wet van alle wetenschappen is. Sir Arthur Eddington verwees ernaar als de ‘suprème metafysische wet van het hele universum’.148

De evolutietheorie is een bewering die onderhouden wordt door de volledige onwetendheid over deze en universele basiswet uit de fysica. Het mechanisme dat de evolutie aanbiedt, gaat volledig tegen deze wet in. De evolutietheorie zegt, dat wanordelijke, verstrooide en anorganische atomen en moleculen in de loop der tijd spontaan samenkwamen in een bepaalde orde en met een bepaald plan om zich tot buitengewoon complexe moleculen zoals proteïnen, DNA en RNA te vormen, die daarna geleidelijk miljoenen verschillende soorten levende wezens met een nog veel ingewikkelder structuur vormden. Volgens de evolutietheorie wordt dit zogenaamde proces, dat in ieder stadium steeds meer gepland, meer geordend en complexer georganiseerd, wordt door zichzelf onder natuurlijke omstandigheden gevormd. De Wet van entropie laat zien, dat dit zogenaamde natuurlijke proces in zijn geheel tegen de wetten van de fysica ingaat.

Evolutionistische wetenschappers zijn zich ook van dit feit bewust. J.H. Rush zegt:

“Op de ingewikkelde weg van de evolutie vertoont het leven een opmerkelijk contrast met de tendens die in de tweede wet van de thermodynamica tot uitdrukking is gebracht. Terwijl de tweede wet een onomkeerbare voortgang naar toenemende entropie en wanorde weergeeft, evolueert het leven voortdurend naar hogere niveaus van orde.149

De evolutionistische wetenschapper Roger Lewin brengt de impasse van de thermodynamica met betrekking tot de evolutie tot uitdrukking in een artikel in Science:

“Een probleem dat biologen het hoofd moeten bieden is de klaarblijkelijke tegenstelling van de evolutie met de tweede wet van de thermodynamica. Systemen behoren in de loop der tijd uit elkaar te vallen, minder te worden, niet meer geordend.”150

Een andere evolutionistisch wetenschapper, George Stravropoulos, heeft het in het bekende evolutionistische tijdschrift American Scientist over de thermodynamische onmogelijkheid van de spontane vorming van het leven en de onmogelijkheid om het bestaan van ingewikkelde levende mechanismen door natuurwetten uit te leggen, hij brengt het als volgt onder woorden:

“Maar onder normale omstandigheden kan er nooit een complex organisch molecule spontaan gevormd worden, het zou eerder ontbinden, dit in overeenstemming met de tweede wet. Het is zeker zo, dat hoe ingewikkelder het is, des te onstabieler het is, en het is zeker, dat vroeger of later zijn ontbinding zal plaatsvinden. Fotosynthese en alle levensprocessen en het leven zelf kunnen ondanks verwarrende of bewust verwarrende taal nog niet begrepen worden in termen van de thermodynamica of andere exacte wetenschappen.151

Zoals erkend bevat de tweede wet van de thermodynamica een onoverkoombaar obstakel voor het scenario van de evolutie, dit zowel op terrein van de logica als op terrein van de wetenschap. Omdat de evolutionisten niet in staat zijn om een wetenschappelijke of consistente verklaring te geven om dit obstakel te overwinnen, kunnen zij het maar in hun eigen fantasie verslaan. Bijvoorbeeld, de beroemde evolutionist Jeremy Rifkin merkt op, dat in zijn geloof de evolutie de wetten van de fysica met ‘magische krachten’ overstijgt:

“De wet van de entropie zegt, dat de evolutie de overl beschikbare energie voor het leven op deze planeet verspreidt. Ons concept van de evolutie is precies het tegendeel. Wij geloven, dat de evolutie op de één of andere magische manier een grotere waarde van alles schept en een orde op aarde.”152

De wet van de thermodynamica luidt dat natuurlijke omstandigheden altijd leiden tot wanorde en verlies van informatie.
De evolutietheorie daarentegen is een onwetenschappelijk geloof, dat helemaal tegen deze wet ingaat.

De mythe van het ‘open systeem’

Omdat de evolutionisten met al deze waarheden geconfronteerd werden, hebben zij hun toevlucht genomen in het mangelen van de tweede wet van de thermodynamica, zij zeggen, dat het alleen geldt voor ‘gesloten systemen’ en dat ‘open systemen’ buiten het bereik van deze wet vallen.

Een ‘open systeem’ is een thermodynamisch systeem waar de energie in en uit stroomt, in tegenstelling met een ‘gesloten systeem’ waarin de interne energie en stof constant blijven. Evolutionisten beweren, dat de wereld een open systeem is; dat er een voortdurende toevoer van energie van de zon is, en dat de Wet van de entropie niet op de wereld als geheel van toepassing is en dat de geordende ingewikkelde levensvormen voort kunnen komen uit ongeordende, eenvoudige niet-levende structuren.

Maar er is hier een duidelijke tekortkoming. Het feit dat een systeem een inkomende energiestroom is, is niet genoeg om het systeem geordend te maken. Er zijn speciale mechanismen nodig om de energie te laten functioneren. Bijvoorbeeld, een auto heeft een motor nodig en een transmissiesysteem en daaraan verwante controlemechanismen om de energie in de brandstof te laten werken. Zonder zo’n conversiesysteem kan de auto de energie in de brandstof niet gebruiken.

Hetzelfde geldt voor het geval van het leven. Het is waar, dat het leven zijn energie van de zon opneemt. Maar de zonne-energie kan slechts in chemische energie omgezet worden door ongelooflijke ingewikkelde conversiesystemen in levende wezens (zoals de fotosynthese in planten en het spijsverteringssysteem bij mensen en dieren). Geen enkel levend wezen kan zonder zo’n energieconversiesysteem leven. Zonder zo’n conversiesysteem is de zon niets anders dan een bron van vernietigende energie, die brandt, roostert of doet smelten.

Zoals we gezien hebben, is een thermodynamisch systeem zonder enig soort energieconversiemechanisme ongunstig voor de evolutie, of het nu open of gesloten is. Niemand beweert, dat zo’n ingewikkeld en bewust mechanisme in de natuur bestaan zou kunnen hebben onder de omstandigheden van de oersoep. Maar het ware probleem voor de evolutionisten is de vraag hoe ingewikkelde energieconversiemechanismen zoals de fotosynthese in planten, die zelfs niet met de modernste technologie na kan worden gemaakt, uit zichzelf tot stand hebben kunnen komen.

De instroom van zonne-energie op de wereld heeft op zichzelf geen effect in het scheppen van orde. Ongeacht hoe hoog de temperatuur ook kan worden, de aminozuren weigeren om bindingen te maken in geordende volgorde. Energie alleen is niet voldoende om aminozuren zulke ingewikkelde moleculen te laten vormen als proteïnen of om proteïnen de nog ingewikkelder georganiseerde structuren te laten vormen van de celorganellen. De ware en essentiële bron van deze organisatie, op alle niveaus is een bewust ontwerp, met een ander woord, schepping.

De mythe van het ‘zelf organiseren van de materie’

Omdat men zich bewust is van de tweede wet van de thermodynamica, wordt evolutie onmogelijk, sommige evolutionisten hebben spectaculaire pogingen ondernomen om de kloof tussen deze twee te dichten en zo evolutie mogelijk te maken. Zoals gewoonlijk, laten zelfs deze pogingen zien, dat de evolutietheorie een onmogelijke, onherroepelijke impasse het hoofd moet bieden.

Er is één persoon die zich door zijn inspanningen om de thermodynamica en de evolutie te laten samengaan, onderscheidt, dit is de Belgische wetenschapper Ilya Prigogine. Beginnend bij de chaostheorie, stelt Prigogine een aantal hypothesen voor waarin orde uit chaos (wanorde) voortkomt. Hij beweert, dat een paar open systemen een vermindering van entropie kunnen ondergaan door de invloed van energie van buitenaf, en de verschenen ‘orde’ is een bewijs dat de ‘materie zichzelf organiseert’. Sinds dat moment is het concept van de ‘zelforganiserende materie’ behoorlijk populair onder evolutionisten en materialisten. Zij gedragen zich alsof zij een materialistische oorsprong van de complexiteit van het leven gevonden hebben en een materialistische oplossing voor het probleem van het ontstaan van het leven.

Maar als we beter kijken, zien we, dat dit argument helemaal abstract is en dat eigenlijk alleen maar de wens de vader van de gedachte is. Verder omvat het een heel naïef beeld. Dit beeld is de bewuste vermenging van twee verschillende concepten ‘zelforganisatie’ en ‘zelfordening’.153

Wij kunnen het door middel van een voorbeeld uitleggen. Stelt u zich een kuststrook voor met verschillende soorten stenen die door elkaar liggen. Grote stenen, kleinere stenen en hele kleine steentjes. Als een grote golf de kust raakt, kan er een ordening onder de stenen optreden. Het water zal de stenen met gelijk gewicht in gelijke hoeveelheid optillen. Als de golf terugvloeit, zullen de stenen waarschijnlijk geordend zijn, van de kleinste tot de grootste dichtbij de zee.

Dit is een zelfordenend proces. De kust is een open systeem en de invloed van energie (de golf) kan voor de ordening zorgen. Merk echter wel op, dat hetzelfde proces geen zandkasteel op het strand kan maken. Als we een zandkasteel zien, dan weten we zeker, dat iemand dat gemaakt heeft. Het verschil tussen het kasteel en de geordende stenen is dat het eerste op een heel speciale complexiteit duidt, terwijl de laatste alleen een herhalende orde inhouden. Het is alsof een typemachine honderden malen ‘aaaaaaaaaaaa’ heeft getypt, omdat een object (instroom van energie) op de letter a van het toetsenbord gevallen is. Natuurlijk houdt de herhalende orde van de ‘a’s geen enkele informatie en dus geen enkele complexiteit in. Je hebt een bewuste geest nodig om een ingewikkelde rij letters te vormen die informatie bevat.

Hetzelfde geldt voor de wind die in een kamer vol stof blaast. Voor deze instroom was het stof overal verspreidt. Als de wind binnenkomt, zal het stof zich in de hoek van de kamer verzamelen. Dit is zelfordenend. Maar het stof organiseert zichzelf nooit, en vormt dan nooit een plaatje van een man op de vloer van de kamer.

Deze voorbeelden lijken erg op de scenario’s van de ‘zelforganisatie’ van de evolutionisten. Zij beweren, dat materie de neiging tot zelforganisatie heeft, en geven dan voorbeelden van zelfordening en proberen die twee concepten met elkaar te verwarren. Prigogine geeft zelf voorbeelden van zelfordenende moleculen bij de instroom van energie. De Amerikaanse wetenschappers Thaxton, Brandley en Olsen leggen het feit in hun boek: “Het geheim van de oorsprong van het leven” als volgt uit:

…In elk geval worden de willekeurige bewegingen van moleculen in een vloeistof spontaan vervangen door een hoog geordend gedrag. Prigogine, Eigen en anderen suggereerden, dat eenzelfde soort zelforganisatie bij organische chemie kan voorkomen en waarschijnlijk voor hoogontwikkelde macromoleculen gezorgd kan hebben die essentieel voor levende wezens zijn. Maar zulke analogieën zijn van geringe betekenis bij de vraag naar de oorsprong van het leven. Een belangrijke reden hiervoor is, dat zij geen onderscheid kunnen maken tussen orde en complexiteit… Regelmaat of orde kan niet dienen om de grote hoeveelheid informatie die voor levende wezens nodig is op te slaan. Er is eerder een zeer onregelmatige, maar specifieke structuur nodig dan een geordende structuur. Dit is een belangrijke zwakte van de analogie. Er is geen duidelijke verbinding tussen het soort spontane ordening die voorkomt uit de instroom van energie door zulke systemen en het werk dat nodig is om de onregelmatige informatie-intensieve moleculen als DNA en proteïnen te bouwen. 154

Eigenlijk moest Prigogine zelf accepteren, dat zijn argumenten niet de oorsprong van het leven konden verklaren. Hij zei:

“Het probleem van de biologische orde houdt de overdracht van de moleculaire activiteit naar de supermoleculaire orde van de cel in. Dit probleem is nog helemaal niet opgelost.”155

Waarom geloven de evolutionisten nog steeds aan de onwetenschappelijke scenario’s als ‘het zelforganiseren van de materie’? Waarom blijven zij de duidelijke intelligentie in levende systemen verwerpen? Het antwoord is dat zij een dogmatisch geloof in het materialisme hebben en dat zij geloven, dat de materie de één of andere mysterieuze kracht heeft om het leven te scheppen. Een professor in de chemie van de Universiteit van New York en een expert in DNA, Robert Shapiro, legt het geloof van de evolutionisten en het materialistische dogma dat daar de grondslag voor is als volgt uit:

“Er is nog een ander evolutionistisch principe nodig om ons over de kloof van het mengen van eenvoudige natuurlijke chemicaliën naar de eerste effectieve replicator te tillen. Dit principe is nog niet in detail beschreven of getoond, maar men verwacht het en het wordt namen gegeven als de chemische evolutie en het zelf-organiseren van materie. Men gaat er in de filosofie van het dialectische materialisme vanuit dat dit principe bestaat, zoals het op de oorsprong van het leven door Alexander Oparin is toegepast.156

Dit alles maakt duidelijk, dat de evolutie een dogma is dat tegen de empirische wetenschap in gaat en dat het ontstaan van de oorsprong van levende wezens alleen maar uitgelegd kan worden door de inmenging van een bovennatuurlijke kracht. Die bovennatuurlijke kracht is de schepping van Allah, Die het hele universum uit het niets geschapen heeft. De wetenschap heeft bewezen, dat de evolutie wat betreft de thermodynamica nog steeds onmogelijk is en dat het bestaan van het leven geen andere uitleg heeft dan de Schepping.

Footnotes

148 Jeremy Rifnik, Entropy: A new world view, New York, Viking Press, 1980, p. 6.

149 J.H. Rush, “The dawn of life, New York, Signet, 1962, p. 35.

150 Roger Lewin, “A downward slope to greater diversity”, Science, vol. 217, 24.9.1982, p. 139.

151 George P. Stravropoulos, “The frontiers and limitis of science”, American scientist, vol. 65, November-December 1977, p. 674.

152 Jeremy Rifkin, “Entropy: A new world view, p. 55.

153 Voor meer informatie: zie Stephen C. Meyer, “The origin of life and the death of materialisme”, The intercollegiate review, 32, no. 2, spring 1996.

154 Charles B. Thaxton, Walter L. Bradley & Roger L. Olsen. The mystery of life’s origin: Reassessing current theries, 4th edition, Dallas, 1992, chapter 9, p. 134.

155 Ilya Progogine, Isabelle Stengers, Örder out of chaos, New York, Bantam Books, 1984, p. 175.

156 Robert Shapiro, “Origins: A sceptics guide to the creation of life on earth.”Summit Books, New York: 1986, s. 207.