• 1. Hij (Moehammad) fronste en wendde zich af.

  • 2. Omdat de blinde tot hem kwam.

  • 3. En wat doet jou het weten, misschien wilde hij zich reinigen (van zonden).

  • 4. Of zich laten onderrichten en zou het onderricht hem baten.

  • 5. Wat betreft degene die zich behoefteloos waant.

  • 6. Aan hem schenk jij alle aandacht.

  • 7. Terwijl jij niet verantwoordelijk bent als hij zich niet reinigt.

  • 8. Maar wat betreft degene die haastig tot jou kwam.

  • 9. En hij vreest (Allah).

  • 10. Aan hem schenk jij geen aandacht.

  • 11. Nee! Voorwaar, het is een Vermaning.

  • 12. Laat wie het wil er lering uit trekken.

  • 13. (Geschreven) op edele bladen.

  • 14. Verheven en gereinigd.

  • 15. Door de handen van schrijvers (Engelen).

  • 16. Edel, deugdzaam.

  • 17. Verdoemd is de mens. Hoe ondankbaar is hij!

  • 18. Waaruit heeft Hij hem geschapen?

  • 19. Hij heeft hem uit een druppel geschapen en daarna voor hem beschikt.

  • 20. Daarna vergemakkelijkt Hij voor hem de Weg.

  • 21. Vervolgens doet Hij hem sterven en doet Hij hem begraven.

  • 22. Daarop, als Hij het wil, wekt Hij hem op.

  • 23. Nee, hij heeft nog niet verricht wat Hij hem opdroeg.

  • 24. Laat de mens dan naar zijn voedsel kijken.

  • 25. Voorwaar, Wij doen het water in stromen neerkomen.

  • 26. Daarna doen Wij de aarde openploegen.

  • 27. Dan doen Wij daarin granen groeien.

  • 28. En druiven en groenten.

  • 29. En olijfbomen on dadelpalmen.

  • 30. En dichtbegroeide gaarden.

  • 31. En vruchten en weidegras.

  • 32. Als een voorziening voor jullie en voor jullie vee.

  • 33. En wanneer dan de bazuinstoot komt.

  • 34. Op die Dag vlucht de mens van zijn broeder.

  • 35. En van zijn moeder en zijn vader.

  • 36. En van zijn vrouw en van zijn kinderen.

  • 37. Een ieder ven hen zal op die Dag een bezigheid hebben die hem genoeg is.

  • 38. Gezichten (van de gelovigen) zullen op die Dag stralen.

  • 39. Lachend, verblijd.

  • 40. En gezichten (van de ongelovigen) zullen op die Dag met stof bedekt Zijn.

  • 41. En een duisternis zal hen omhullen.

  • 42. Zij zijn degenen die de zondige ongelovigen zijn.